De belofte is dood

Springend van enthousiasme aan de rand van de vloedlijn zwaaide ze naar hem toen ze zijn mobiele in haar broekzak voelde trillen. Maar ze bleef zwaaien, want het was een fantastisch schouwspel hem op die enorme golf te zien voortrazen. Uiteindelijk pakte ze geïrriteerd toch de mobiele uit haar zak. Ze zag nog net hoe hij een poging deed naar haar terug te zwaaien. Door het bulderen van de branding en de storm kon ze niet horen wie er belde en op goed geluk riep ze dat ze naar een rustiger plaats zou lopen en direct zou terug bellen. Een paar woorden had ze opgevangen: ‘Herman’ en iets van ‘prettig nieuws’. Ze liep naar de rotsen, daarachter zou het rustiger zijn. Ze draaide zich nog even om. Lag hij alweer op de loer naar een nieuwe golf, liefst een nog grotere dan de vorige? Geduld moest je daarvoor hebben en inzicht in de ritmiek van de golven, maar vooral lef. Ze zag de plank deinend drijven en in positie liggen achter de branding. Ze kneep met haar ogen om de plank scherper in beeld te krijgen. Haar hart sloeg over, haar adem stokte. Ze wankelde en moest zich vastgrijpen aan de rots.                      ‘Oh neeee…!’                                                                                                            Ze zette het op een lopen naar de zee voortdurend zijn naam krijsend. Halverwege bleef ze staan en tuurde met wilde ogen naar de plank. Ze sloeg haar hand voor haar mond toen ze zag hoe die door een enorme krul werd verzwolgen. Een paar seconden later werd de plank rustig vanuit de branding, als door een onzichtbare croupier, op het strand geschoven.

De telefoon trilde opnieuw. Automatisch drukte ze op een knopje, hield hem tegen haar oor en stamelde met haar ogen voortdurend gericht op de branding:                                            ‘Dit kan niet waar zijn.’                                                                                                ‘Het is wel degelijk het geval,' zei de stem aan de andere kant van de lijn, 'maar kan ik Herman zelf even spreken? Ik wil hem graag persoonlijk op de hoogte stellen van dit heugelijke feit.’      ‘Herman? Nee, dat is niet mogelijk,’ raffelde ze terug. ‘Ik zie hem niet meer.’                         Ze speurde met haar ogen onrustig de horizon af. Zag ze nou zijn hoofd boven de branding uitsteken?                                                                                                                ‘Ja, ik zie hem!’ schreeuwde ze ineens hysterisch.                                                             Ze rende de branding tegemoet... waar hij voor haar voeten aanspoelde, slap als een enorm zeewier.

Ze wachtte geduldig tot het applaus sereen was weggeëbd. Aan Herman was de Belofteprijs toegekend voor zijn debuutroman ‘De impuls’.                                                            ‘Herman had hier moeten staan. Niet ik.’ Ze slikte een brok weg en nog een en morste toen ze een slokje water nam. Een ijzige rilling voer door de zaal.                                                 ‘Hoe kan het dat op het moment dat de surfplank het hoofd van Herman verbrijzelt, de voorzitter van de jury belt om te zeggen dat hij de prijs voor de meest veelbelovende schrijver van dit moment heeft gewonnen. Is een grotere paradox denkbaar? Ik weet natuurlijk niet wat Herman hiervan zou hebben gevonden, maar vanuit zijn neiging tot sarcasme zou het in de geest kunnen zijn van “Belofte maakt schuld en daar houd ik niet van”.’

De zaal ontdooide.

 

Jan van der Stoep

Februari 2013, inzending Opium verhalen wedstrijd 2013